De lidstaten zorgen ervoor dat een minderjarige het recht heeft om een verzoek om internationale bescherming te doen, ofwel zelf als hij/zij daartoe volgens het recht van de betrokken lidstaat handelingsbekwaam is, ofwel via zijn/haar ouders of andere volwassene die voor hem/haar verantwoordelijk is, hetzij krachtens de wet, hetzij volgens de gangbare praktijk in de betrokken lidstaat, of via een vertegenwoordiger (artikel 7, lid 3, APD, herschikking).