IC2P1
De lidstaten verstrekken de noodzakelijke medische of andere zorg aan verzoekers met bijzondere opvangbehoeften, inclusief, indien nodig, passende geestelijke gezondheidszorg (artikel 19, lid 2, RCD, herschikking).
De lidstaten verstrekken de noodzakelijke medische of andere zorg aan verzoekers met bijzondere opvangbehoeften, inclusief, indien nodig, passende geestelijke gezondheidszorg (artikel 19, lid 2, RCD, herschikking).
Indien de verzoeker vanwege zijn/haar bijzondere behoeften extra hulp bij de respectievelijke procedures nodig heeft, moet de verantwoordelijke ambtenaar ervoor zorgen dat dergelijke hulp geboden wordt.
De relevante informatie moet op een kindvriendelijke manier worden verstrekt.
Na afronding van het onderhoud moet de verantwoordelijke ambtenaar overeenkomstig de nationale praktijk informatie geven over de volgende stappen van de asielprocedure. Dit moet op een dusdanige manier gedaan worden dat de verzoeker dit begrijpt, waarbij rekening moet worden gehouden met zijn/haar bijzondere behoeften.
De verantwoordelijke ambtenaar moet ervoor zorgen dat de verzoeker de gespreksruimte niet in opgewonden staat verlaat. Afsluiten met een neutraal onderwerp kan helpen om de verzoeker weer naar het huidige moment terug te brengen (bijv. nadat hij/zij over moeilijke gebeurtenissen uit het verleden heeft gesproken).
Om te kunnen beoordelen of opsporing in het belang van het kind is, moet de mening van het kind worden verkregen en overwogen, in overeenstemming met zijn/haar leeftijd en maturiteit. Tijdens het overwegen of de procedures voor het opsporen van familieleden in gang moeten worden gezet moet de veiligheid van het kind voorop staan.
De verantwoordelijke ambtenaar moet het kind op een kindvriendelijke manier verzoeken om relevante informatie over zijn/haar familie te geven. Het kind moet uitleg krijgen over het doel en de procedure van het opsporen van familieleden en moet de vrijheid krijgen om hierover zijn/haar mening te geven.
Nadat een verzoek om internationale bescherming is ingediend, beginnen de lidstaten zo spoedig mogelijk met het opsporen van de gezinsleden van de niet-begeleide minderjarige, met zijn of haar belang voor ogen, waarbij indien nodig de hulp van internationale of andere betrokken organisaties wordt ingeroepen.
Ieder kind heeft het recht om een regelmatige persoonlijke relatie en direct contact met zijn of haar beide ouders te onderhouden, tenzij dit strijdig is met zijn of haar belangen (artikel 24, lid 3, Handvest van de grondrechten).
Er dient met de opsporing van familieleden van het kind te worden begonnen/deze opsporing dient te worden voortgezet als het kind niet door een of beide ouders wordt begeleid en als opsporing in het belang van het kind is.